Wonderwater

Zolang als ik een hengel kan vasthouden – en dat is al een aardige tijd – ben ook ik dikwijls op zoek geweest naar wonderwater. Vele malen meende ik het te hebben ontdekt en gevonden, maar bijna iedere keer viel het toch tegen.
Het is nu eenmaal zo dat iedere hengelaar die ik ken, graag een vis vangt. Nog liever een grote. Want je vist nu eenmaal om vissen te vangen, zoals iemand die schermt de tegenstander graag wenst te prikken, of een honkballer het liefst een homerun wil hollen. Het wedstrijdelement in onze hobby is pas later ontdekt en uitgewerkt. Vissen om te vangen dus, anders kun je beter aan de waterkant gaan staan of zitten zonder hengel – om dan diep-filosofische gedachten te laten opborrelen. Wij willen vangen, zo simpel is dat. Ooit ontstaan en aangewakkerd door de drang tot het verkrijgen van voedsel, maar allengs en door de jaren van ontwikkeling heen een vermaak geworden, dat zich ook nog eens een ethisch normbesef aanmat. Immers: we gingen de gevangen vissen weer vrijlaten – wij bedachten daarvoor het woord ‘terugzetten’ – en we behandelden ze van toen af aan met egards (zou Jan Schreiner zeggen). Dus voorzichtig, en als het even kon en lukte zonder beschadiging van de schubben of slijmhuid. Mooi. En ook nobel. De vissen konden dus verder leven. Of, zo werd er toch wel een tikje egoïstisch geroepen: “Dan kunnen ze groeien voor een volgende keer.” Met andere woorden… ehh, tja, niets menselijks bleek ons vreemd.
Al hengelend deden en doen natuurlijk allerlei geruchten de ronde. Over gevangen knoepers, kneiters, beren, bakken, bonken, blokken, lappen, lellen, hompen, dijken, en wat er al niet meer bedacht werd om een grote vis te benoemen. De geruchten over grote vissen waren en zijn met grote regelmaat te beluisteren. Dat vindt eenieder natuurlijk mooi en fijn voor de vanger, maar wat iedereen dan ook altijd en vooral onmiddellijk wil weten is:.. ‘WAAR!?’ Dus, als de kortstondige held van de visclub de fout maakte te vertellen waar hij die grote vis ving, dan kon-ie er soms zelf dat weekend niet meer bij. Zo u weet, werkte ik vroeger een aantal jaren in de hengelsport winkel van Bé Rigter. Bé viste graag en veel op karper. Dat deed-ie onder andere in de Stadskolk met roggebrood waarin stroop was verwerkt. Dat zag eruit als een heuse drol en werd daarom door iedereen maar ‘recht-uit’ genoemd! Af en toe ving hij in die plas een forse karper, en slim als-ie was, zorgde hij ervoor dat hij met dat beest in de toenmalige Zwolse Courant terechtkwam. De dag na verschijning van het artikel en vooral de foto stond de winkel vol met gretige karperaars. Bé tevreden achter de toonbank. Eens zei hij grijnzend: “Nou ‘k heb ze weer mooi op ’t voer – jawel.” “Waar vangt u die grote karpers nu altijd mee, meneer Rigter?” “Nou, hiermee hoor”, zei de dappere vangert  schijnheilig grijnzend. Het ‘recht-uit’ was niet aan te slepen. Daarna stond de dijk langs de Stadskolk dagenlang vol met auto’s, fietsen en brommers, maar goed, dat hoorde bij de truc.
feeding_frenzy2Wonderwateren en legendevorming zijn, of worden naar mijn idee, niet zelden één. Zo lang ik bewust hengel, doken ze op en na ‘de goldrush’ verdwenen ze dikwijls weer stilletjes. Ze werden weer gewone wateren waar natuurlijk best af en toe een visje gevangen kon worden. Ooit schreef Hans van Onck in een vistijdschrift over ‘Wonderwater Stroink’. Stroink nu, is een gemaal aan het Ettenlands Kanaal in de buurt van Vollenhove. Een wonderwater volgens van Onck, want er werd daar enorm veel brasem en voorn gevangen. Daar loog hij geen letter van, trouwens. Dus… wij er natuurlijk en wel onmiddellijk heen, op de brommer. Toen we aankwamen, schrokken we ons helemaal scheef. Zo ver als je kon kijken, zaten hengelaars, en dat aan weerszijden. Wát een gestoordeninstituut!
Toen ik samen met André in 1969 voor het eerst naar Ierland toog, waren de wonderen daar letterlijk en figuurlijk niet van de lucht. Toen we onze dure reis boekten bij een gespecialiseerd reisbureau in visreizen naar Ierland, vroeg men wat wij daar wilden doen. “Snoeken”, riepen we met overslaande stem, “en niet van die kleintjes!” Dat kon, zei de Ierlandkenner van het bureau. Goedgelovig stapten we na betaling in het vliegtuig richting Cork. Voor de hoeveelheid hengels en pluggen moesten we, toen ook al, flink bijbetalen. We kwamen terecht in het Hibernian Hotel in Mallow aan de Black Water. Dat is een zalmrivier, een rivier waar – men trekt altijd alle stoppen eruit als ik dreig te komen – toen ook nog eens geen water in stond. “Pike?”, zei onze gids lacherig. “We kill the bleedin’ fuckers when we get them..!” Nee, wij vingen in Ierland in de eerste jaren nogal matig. Pas later begonnen we te ontdekken hoe het echt zat.
Zo toog ik naar de Kispiox in Canada en kwam in tien dagen hard werken wel tot één steelhead. Verkeerde tijd? Vast wel. Uitgenodigd als ik was, viste ik ook een week op zalm en zeeforel op de Erriff in Ierland, maar daar was amper water. Je kon op je molières door de rivier wandelen. Ik ving geen ene reet op absolute en peperdure topstukken en beats van de wereldberoemde zalmrivier Gaula in Noorwegen. Mijn Engelse vriend Clive ook niet en, goddank, onze zeer geroutineerde gids ook niet… “Nee, ze zijn er nu even niet.” En over IJsland, nóg iets duurder, geloof ik, wil ik het maar liever helemaal niet hebben. Nee, daar waren ze nét even weg. Ari ’t Hart zei laatst het volgende over dat soort visserijen: “Het heeft alles te maken met ‘the if’s, the but’s and the maybe’s.” Gelukkig hoefde ik voor beide laatstgenoemde wateren niet te betalen, maar toch… Je zult er maar een prak spaarcentjes voor hebben neergelegd. En ik kan zo nog wel even door hoor..!
Is het dan allemáál kommer en kwel? Nee, natuurlijk niet. Ik ben al jaren geleden afgestapt van wonderwateren en wondervisavonturen die meestal alleen in brochures te ontdekken zijn – of in een artikel van een hengeljournalist die wél een keer de mazzel had. En vooral ook van wateren waar je je scheel voor moet betalen om een vis … ehh… te kopen? Dus, ik vis nu uitsluitend op ‘gewoon’ water. Water, dat als het eens een beetje mee wil zitten, vaak helemaal zo gewoon niet is.
Ad Swier