Veren

Als vliegvissers gebruiken wij nogal eens veren. Veren van vogels. Daarom wil ik het nu niet over vissen hebben, maar over sommige dieren die ons pad kunnen kruisen. Onder andere vogels. We hebben het vaak over ‘de schitterende natuur’ die ons als vliegvissers omringt. Maar veel verder dan ‘schitterende natuur’ komen we dikwijls niet. Dit wordt dus zeker geen biologieles, maar gewoon… och je herkent het vast wel.

Ik ervaar het iedere dag weer als een genot en een absoluut privilege om op een plek te wonen waar het barst van de vogels. Vooral in het voorjaar, zoals nu, is dat een extra groot plezier. Dat hoeven trouwens wat mij betreft helemaal geen exoten te zijn, want ik word net zo blij van een mus of een spreeuw. Vanochtend lag ik weer eens ‘gezellig’ vroeg wakker en ik woelde. Het was zes uur. Dan is het mijn hobby om prettig te draaien, van de ene zij op de andere… Wim Maurer zou gezegd hebben: “Ik was net een kip aan ’t spit, en maar draaien.” Buiten druilde inmiddels wat vuil licht, maar – dank u Heer – daar waren gelukkig ook de spreeuwen. De spreeuwen die direct naast ons huis hun toevlucht hebben genomen in een kast. Die is daar ooit neergehangen voor de steenuil, in een joekel van een Es. Een steenuilenkast nu, is een soort lange pijp met aan één kant een opening. Zo lang als-ie er hangt, heeft er trouwens nog nimmer een steenuil naar omgekeken, maar dus wel spreeuwen. Heb je wel eens goed geluisterd naar het ‘liedje’ van de spreeuw? Daar word je erg vrolijk van. Ik tenminste. Het verdreef in mijn geval al de donkere wolken van het zorgelijk wakker liggen, en dat alleen maar door het luisteren naar een spreeuw. Allebei de spreeuwen trouwens (man en vrouw), want ze tetterden flink door elkaar heen. Ieder had een eigen repertoire. Een spreeuw zingt eigenlijk niet echt. Het is een merkwaardig geprrjieuw, hoog gefluit, geknor, gereutel, gestotter en getjetter. Ze doen ook andere geluiden na.
Die ochtend hoorde ik kauwtjes, valken, eenden, een scheidsrechtersfluit, een gsm en zo nog het een en ander. Onze spreeuwenman en/of zijn gade – het paartje broedt  hier nu voor het tweede jaar –  noemen we dan ook ‘het gsm’etje’. Die naam verwierf hij zo: ooit zaten we met vrienden op het terras onder die boom. Het gsm’etje reutelde er duchtig op los. Toen z’n repertoire bij de aria van de gsm-imitatie aankwam, zei mijn vriend Gerard (naar zijn telefoon grijpend): “Ben ik dat!?” Affijn, ik lag weliswaar wakker, maar moest met regelmaat grijnzen om dat clowneske  spreeuwenechtpaar.

We hebben hier nu drie paren spreeuwen broeden. Vroeger op iedere hoek van ons huis een paar, maar sinds die verrekte steenmarter hier regelmatig langsspookte, zit er kippengaas in de hoekvorsten. Want dat soort types wil je niet onder je pannen hebben.

Verderop in een andere – ook nog nimmer door steenuilen aangekeken – ‘steenuilenkast’ toeven nu sinds kort twee kauwtjes. Ook dat is een vogelsoort om vrolijk van te worden. Verder verblijven hier huis- en ringmussen, roodborst, winterkoning, kool- en pimpelmezen, de Vlaamse gaai, merels en een zanglijster (die kan er ’s morgens trouwens ook wat van). Ik had tot mijn grote genoegen ook twee torenvalken, op weer een andere kast. Die verbleven hier een dikke anderhalve week, wipten zich ongans, en waren toen opeens verdwenen. Mij bedroefd achterlatend. Ik verdenk daarvan trouwens de zwarte kraaien… maar enig bewijs heb ik niet.

140031_vnv109_p76_02Honderd meter achter ons huis stroomt de IJssel, in al haar glorie en schoonheid. Ook daar miegelt het van de gevederde vrienden. Natuurlijk vallen de honderden ganzen op. Heel veel rietganzen en wat minder brandganzen, maar ook steeds meer Canadeesjes – het mooiste gansje dat ik ken. Die Canadeesjes babbelen en kletsen de hele dag (en nacht) door. Het zijn de verhalenvertellers onder de ganzen. In de winter – als ik weer  eens ’s nachts prettig wakker lig te liggen – hoor ik ze elkaar in het donker en onder de sterren sprookjes vertellen. Dan luister ik graag mee. Sprookjes over sneeuwstormen, over striemend witte sneeuwvlaktes en een eeuwige tegenwind, waaiend over staalblauwe maanbeschenen zeeën, die ze dapper pareerden tot ze eindelijk uitgeput en wankel van de honger hun rust hervonden achter mijn huis aan de gemoedelijke IJssel. Ze vertellen er graag en veel over. Hun kuikens, geboren in mei, weten al heel vroeg wat hen te wachten staat.

Zo zijn daar ook de grutto’s. Ik denk onze mooiste weidevogel. Als ik ze hoor of zie, is daar maar zo blijdschap… en ontroering. Want ze zijn bijna uitgestorven. Weggesaneerd door onze vergaand ‘verbeterde’ landbouwtechnieken en ‘honger’ naar meer voedsel. Maar die grutto’s, die jakkeren elkaar nog net zo blij en fanatiek achterna als dertig jaar geleden, toen een boer nog gewoon boer was (in een blauwe overall en ernstig gele klompen). En geen, in sommige gevallen, in driedelig gehulde zakengriezel met computers, zich bedienend van loonwerkers die niets ontziend de landerijen leegrossen. De grutto’s zullen gaan. Zoals ook de tureluurs, kemphanen en wulpen waarschijnlijk zullen volgen. Wellicht zelfs de kievit, een vogel die toch bekend staat als cultuurvolger van huis uit. Ziet iemand nog wel eens een veldleeuwerik? De laatste hoorde ik jaren geleden in Denemarken. Na zeer lang turen, ontdekte ik hem ook: een minuscuul fladderend vlekje, optorenend naar de blauwe hemel. Ze zijn weggesaneerd door onze hang naar meer en nog wat meer.

Gelukkig zijn er boeren (steeds meer) die er anders over zijn gaan denken. Af en toe kom je wel eens zo’n hoopgevend bericht tegen. Boeren die rekening wensen te houden met de weidevogels, hun landerijen bewust nat houden en later maaien in verband met de jonge vogels en nesten. Dát zijn pas échte helden.

Boven dit alles draait nog steeds de optimistische buizerd, cirkelend op de eerste warme voorjaarslucht, traag meedraaiend in een veilige bel thermiek. Zo te zien, is-ie uiterst relaxed en heeft hij nergens last van, maar dat heeft de buizerd zelden. Ik hou van de ‘Buteo buteo’, ik hou van hun silhouet, hun trage vleugelslag, hun lome bewegen en hun miauwen. Ze zijn voor mij van alles wat de mensheid mist, want ze stralen rust uit en bovendien tijd.

Het kan helemaal geen kwaad om, wanneer je de hobby van het vliegvissen beoefent, eens wat vaker en vooral diepgaand om je heen te kijken. En natuurlijk niet alleen naar vogels. Mijn Ierse vriend Kieran en ik hebben ooit eens op Lough Cullin wel een uur lang naar drie jonge vosjes zitten kijken, die op de oever van het meer aan het spelen waren. Een dag later zagen we, bijna op dezelfde plek, twee dassen, rommelend tussen de rotsen. Volgens ons ook jonge, want ze waren (nog) niet erg bang en op hun hoede. En je ziet ze trouwens bijna nooit, zo overdag, maar ze waren er, en wij gelukkig ook. Zoiets vergeet je nooit meer. Nee, die dag vingen we trouwens niet veel; we hadden slechts twee aanbeten. Maar ach, dat was ook niet zo heel erg belangrijk.

Ad Swier