Jan Schreiner en zoon

Van de week las ik dat de zaak van Jan Schreiner aan de Roelof Hartstraat in Amsterdam eind juli gaat sluiten. Dat deed me eerst erg veel verdriet, maar later kwamen toch de vele mooie herinneringen boven drijven. Daar klamp ik me dus maar aan vast en wil u er iets over vertellen. Ik ben er dan ook nog steeds trots op Jan Schreiner redelijk persoonlijk gekend te hebben. Nee, we waren geen vrienden ofzo, maar ik had in zijn winkel wel lange gesprekken met hem en ben zelfs een paar keer bij hem thuis geweest in –ik meen- Purmerend. Daar spraken wij de illustraties door die ik moest/mocht (m’n allereerste illustratieopdracht) maken voor z’n nieuwe boek ‘Beter vissen meer vangen’. Wat een leuke klus was dat!

Het eerste boek dat ik ooit over vissen op mijn verjaardag kreeg, droeg de titel ‘Vissen en Vangen’. Het was geschreven door Carel Vorstelman en Hans van Onck. Ik verslond het boek. Enige tijd later verkreeg ik via een aktie in mijn moeder’s tijdschrift ‘de Margriet’ het boek ‘Flitsend Nylon’ van Jan Schreiner. En ook dat verslond ik. Ik herlas en herlas het en ik nam het –in gedachten- zelfs mee naar de waterkant. Ik werd tevens een groot bewonderaar van Jan Schreiner. Wat een machtig boek, wat moest die schrijver een fantastische man zijn. Wat een filosofie, manier van denken en wat was ik er bovendien blij mee het te begrijpen, het te doorzien en het tevens tot mijn eigen gedachtengoed te kunnen maken en in mijn hart te mogen sluiten. Want na het lezen van ‘Flitsend Nylon’ dacht ik dus geheel anders over mijn passie, over de sportvisserij. Immers, Flitsend Nylon was een heel modern boek, het vertelde over nieuwe manieren van vissen. Niet over levend aas, maar over kunstaas. Over lepels, spinners en pluggen. Over lichte lijnen, snelle hengels en fijne lichte molens. Hier werd niet over vis meenemen gerept, maar over terugzetten. Over weidelijkheid, het schroefde de ethische norm van mij en velen met mij hoger op.

(Hopelijk wilt u mij vergeven wanneer ik het over ‘ooit’ heb en ik er soms geheel of gedeeltelijk naast zal of kan zitten, want bijna alles uit die tijd -vooral vele (300 titels) vis boeken- ben ik kwijt geraakt doordat ons huis ooit bijna geheel afbrandde).

Jan Schreiner heeft mij sindsdien altijd –zei het figuurlijk- achtervolgt. Zeker tot ik een jaar of 15 was en ik me helemaal in de vliegvisserij dompelde. Toch kneedde Jan Schreiner mij toen in dat wat ik nu nog steeds ben en hoe ik over onze aardige hobby denk. En daar ben ik hem nog steeds dankbaar voor. Dus… wilde ik heel bijzonder graag een keer de winkel van Jan Schreiner bezoeken. Ik spaarde voor een Fair Play hengel (alleen de naam al). Dus toog ik –na lang overleg en sparen- samen met mijn maatjes Ravic en André (ook mede Schreinerianen) met de trein he-le-maal vanuit Zwolle naar Amsterdam. Na een paar keer vragen vonden we de Roelof Hartstraat. En daar, dáár was de winkel. Het leek wel of die winkel als enige in die hele lange Roelof Hartstaat uitgelicht werd, eruit stak en vooral groter was dan alles wat er omheen gebeurde. Want we zagen hem al van verre. We liepen er eerst twee keer voorbij en gluurden stiekum naar binnen, toen deden we hetzelfde vanaf de overkant. “Kommop”, zei André, “nu verder geen gelul, we gaan gewoon naar binnen, want daar komen we immers voor. Bijten doet ie vast niet…” “Misschien is ie er wel helemaal niet”, piepte Ravic. We staken resoluut over en wandelden in onze zenuwen bijna onder een aanstormende tram. “Ting-ting!”

140063_vnv110_p74_02Maar hij was er wel. Met pijp en al. Hij wist vast direct al wat voor vlees ie in de kuip had en hoe nerveus we waren, want hij glimlachte vriendelijk en zei geruststellend:”Goeie middag heren. U wilt vast eerst even op uw gemak rond kijken.” “Ja meneer Schreiner, als dat mag?”, riepen we haast in koor. Een uitnodigende zwaai van zijn heilige arm werd ons deelachtig. Dat rondkijken deden we dus langdurig en we zagen hengels en hengels. Zo veel hengels dat we al snel door de bomen het bos niet meer zagen. En de geur die daar hing!? Een mengsel van lak, Jans heerlijke pijptabak en algehele vroomheid. Dit was dus het walhalla en zo rook het er. Er zat een jongen van onze leeftijd een hengel te lakken. Later bleek dat Jans zoon John te zijn. Achteraf redenerend bleven we er veel te lang. Maar Jan en later John liet ons alles wat we wilden bekijken. We mochten het vast houden en er mee zwiepen. Er aan draaien en dit alles werd overgoten met een heerlijke woordensaus van logisch en zeker ook romantisch denken over vissen. Dus…. kochten we alle drie een 10-grammer. Een echte Fair Play. En een Crack 100 werp molen en zelfs een paar spinners en toen… bleek het geld op ernstige wijze… op. André kocht trouwens ook nog een soort enorm -heel duur- fileer mes van het merk Puma. Waarvoor is me tot op de dag van heden onduidelijk, want zo’n dolk roept binnen het begrip weidelijk nu niet meteen het meest nobele op. We gingen. “Dank u wel hoor, meneer Schreiner!”. Vervolgens huppelden we de winkel uit om per onmiddellijk -nou ja dan in ieder geval mórgen- alle grote snoeken en baarzen te gaan vangen die men ons had beloofd. Wat hadden we een moorddag gehad. Op de terugweg in de trein keken ietwat geschrokken medereizigers menigmaal omhoog toen we met de hengels boven hun hoofden heen en weer aan het zwiepen waren. “Wat zijn ze snel, hé?”, als kleuters kwetterden we druk door elkaar.

Inmiddels noemden we Jan Schreiner ‘Ome Jan’. Hij legde bij ons –tijdens verdere bezoeken- het vonkje neer wat Ierland heette. Daar ging hij vaak heen en schreef daar ook een boek over. ‘Sportvissen in Ierland’. Dat had ie beter maar niet kunnen doen. Want in 1970 gingen wij ook. Ik met een nieuwe Fair Play 20 grammer, hard nodig voor de zeer sterke Ierse snoek. We legden het in ‘Ierland gespecialiseerde’ reisburo- uit dat we op snoek wilden vissen. Oh dat kon, die boekten ons dus in het Hibernian hotel in Mallow. Dat ligt pal aan de river Blackwater. Da’s een zalmrivier waar iedere snoek die het maar zou wagen om daar rond te zwemmen de hersens ingeslagen werd. Een goede keuze dus… Achteraf nog met dank aan het gespecialiseerde reisburo. Maar op enige afstand lag het grote Lough Derg, dus daar reden we iedere dag heen, want in de Blackwater stond ook nog eens geen druppel water. En vingen daar een aantal forse snoeken. Vakantie gered en we hadden er twee vrienden bij, Toon en Hein, zeevissers en ook door het gespeciali…. nu ja. Ze spraken amper enig Engels, dus namen wij ze op sleeptouw en snoeken vonden ze gelukkig ook best leuk.

Ome Jan deed nooit moeilijk over stekken. Dankzij hem en John visten we op Doon lough, lough Kinale, Derg en zo nog wat leuke meren en meertjes. We visten o.a. ook op een plek die luisterde naar het ‘Royal Canal’. Het Royal (en Grand-) Canal nu was een nogal mislukte poging van de Ieren om de industrialisatie op gang te brengen. Ome Jan vertelde ons er over en vooral over de ruisvoorns in dit schitterende water. Wij erheen. Volgens Jan was er een goeie stek in de buurt van Mullingar, nabij een paardenrenbaan, dáár zaten ze. Nimmer voor noch na die trip naar het Royal Canal heb ik meer en vooral grotere ruisvoorns gevangen dan toen. Welliswaar met de vlok, maar een kniesoor die daar echt op let. Welliswaar veel hebrides, maar dat mocht de pret op generlei wijze drukken. Wat een krakers van voorns vingen we daar. Glashelder water, planten en… nu ja het kon niet op. En we zagen …niemand. Waar we ook heen gingen vingen we voorns (en wat snoeken) en… we zagen geen enkele andere hengelaar. Op een dag echter was daar pardoes een Engelsman.Vissend in een optuiging en aankleding die alleen Engelsen echt begrijpen en ook kunnen verantwoorden. Met drie swing-tip hengels in steunen, een zit, tassen en meer tassen en gezeten in een soort hut. Zo’n raar camouflage pak en een ernstige hood. Alsmede een geduldig zittend vrouwtje, met hoofddoek, boek en in het zonnetje. Hij ving amper iets.
Wij gingen te keer op onze zeer vertrouwde manier. En 4-grams vlok hengel, Pelikaan 50 met 16/100, een paar klauwhaken in de tuk, wat reserve vlokdobbers, een doosje lood en een vers witbrood. Paar korstjes op het water, enige tijd wachten en daar was de eerste ‘Booilpp’. Na een paar uur en nogal wat voorns later kwam de Engelsman informeren wat en vooral hoe we dat toch deden.
Jan Schreiner is er helaas niet meer. En nu gaat ook de zaak nog dicht. Na bijna 45 jaar. Een fenomeen houdt op te bestaan. Dat is jammer, maar ook begrijpelijk gezien het feit dat er geen opvolging is en John problemen met z’n knieen heeft. Vader en zoon begonnen de zaak in 1969 en ze vervaardigden het interieur helemaal zelf, da’s een ontroerend detail om te weten.
Dank aan Jan Schreiner. Het gaat de familie Schreiner verder goed!