Hengel

 Staan wij wel eens stil bij de hengel? Ik bedoel, laten wij dat kleinood  – nou ja, kleinood – wel eens wat dieper de revue passeren? Als je vliegvissers spreekt, dan gaat het wel vaak over de hengel: die buigt als een lakei, of tot in het handvat, kreunende kurken, gooit als een dief of als een speer, of moeiteloos of… Nu ja, misschien heeft ook u uw troetelwoordjes voor uw eigen fijne hengel. Die heb ik ook, maar ik zeg ze lekker niet. Eigenlijk zijn hengels wonderlijke dingen en dat zijn vliegenhengels helemaal. Hoe oud het begrip hengel als visvangstattribuut al niet is; nou neem van mij aan: heel erg oud. Eeuwen, vele eeuwen. Zo’n hengel in de 12e eeuw, dat was aanvankelijk natuurlijk een stok van bamboe, of gewoon een tak. Met als lijn waarschijnlijk een soort touw, later kattendarm (káttendárm?) en volgens mij iets wat men gut noemde. In de vliegvisserij was er zijde, dat geloof ik werd ingevet en na het vissen diende te worden gedroogd op een soort molen. En eigenlijk kennen we pas heel recent nylon. Nylon, plastic, was een zegen, een wonder van de technologie, een… nu ja, tot op zekere hoogte. Want die rotzooi verteert amper, of eigenlijk helemaal niet. Vogels en andere dieren verstrikken zich gemakkelijk in de verloren nylon van ons hengelaars. Op de oceanen verloren nylon vissersnetten ‘vissen’ nog vele jaren door. Tot iemand het er eindelijk uithaalt. Op diezelfde oceanen drijven velden plastic van kilometers lang en breed. Wat heet, zo groot als Afrika en het verspreidt zich door de stromingen en wordt teruggevonden in de magen van vele vissen en natuurlijk andere zeedieren. Mijn schoonvader zei het al: “De mens is de ergste ziekte van de wereld”. Ik neig ertoe hem gelijk te geven.

Is het allemaal kommer en kwel? Oh, vast wel, maar ik wil mij toch beperken tot dat schone attribuut, genaamd hengel. Het kankeren komt vanzelf. In mijn actieve jaren in dat wat ‘de hengelsport’ heet, heb ik heel veel hengels in elkaar gezet. Misschien wel een kleine honderd, maar ’t mogen er ook tachtig zijn. Men sprak en spreekt hierbij graag over ‘bouwen’ maar dat is volgens mij niet zo. Je bouwt niets, maar voorziet iets wat al bestaat van de benodigde onderdelen, zodat het uiteindelijk hengel mag heten. In dit geval: ogen (geleideringen), een kurken greep en dat soort van spullen. In alle bescheidenheid was ik daar verdomde goed in. In hengels ehhh… bouwen. Ik voelde bijzonder goed aan hoe lang een greep moest zijn en vooral waar de hengeldelende sluiting moest zitten (bus, glazen pen, dan wel oversteeksluiting). Over het verschil tussen glazen pennen en metalen bussen, of het voordeel van het een boven het ander, woedde in die tijd een ‘enorme’ strijd tussen de voor- en tegenstanders, maar daar wil ik niet op ingaan. Ook hoeveel ogen erop moesten en vooral waar die moesten zitten en de harde en zachte kant van een blank was mijn ding. Daarbij wikkelde ik erg fraai en kon ik lakken als geen ander. Mijn specialiteit was dat ik er met inkt of verf dan voor de klant diens naam op zette, alsmede de specificaties van de hengel. Voeg er dus ook een scheut, toch al aanwezige, creativiteit aan toe en je hebt maar zo een serie fraaie, zoals dat heette, eigenbouwhengels. Jawel!

130071_vnv106_p74-02Ik heb in die jaren 3- en 4-grammertjes gemaakt (als spin- of, een stuk langer, als vlokhengel), lichte 8-gramsspinhengels en de populaire 10-, 12-, 15-, en 20-grammers, ook spinstokken. Na het boek van Jan Roelfs (‘Brasemvissen’) ook lange brasemhengels (want daar kwam vraag naar) en natuurlijk fijne karperstokken. Zware spinhengels en baitcasters kwamen daar ook bij en ik maakte voor een arts die naar Afrika emigreerde ooit een zware haaienhengel. Wat een zware paal om te wikkelen was dat! De blanks kocht ik met zorg in. Nou ja, dat deed mijn baas, maar ik zocht ze wel zelf uit. Blanks van merken als Sportex, Fibatube, Lerc, Conolon en Fenwick streden om de eer. Schoorvoetend fröbelde ik ook de eerste vliegenhengels in elkaar. Maar vliegvissers waren behalve enigszins leip en verward, daarom ook nogal zeldzaam. Dus veel waren het er niet in die eerste tijd. Maar het groeide gestaag. De man waarvoor ik – even een voorbeeldje – een tweehandige zalmhengel maakte, schreef me een enthousiaste kaart dat hij die eerste dag op de Kispiox maar liefst zes dikke steelheads gevangen had: “Allemaal op jouw fantastische hengel Ad, nog bedankt!” Ik heb toen wel een goeie week naast m’n schoenen gelopen. Wist ik trouwens veel van tweehandige zalmhengels… Ik keek gewoon in een Hardycatalogus en deed dat zo’n beetje na, maar ik zorgde er wel voor om via Ronald Fenger de juiste blank te hebben. Om een hengel sneller te maken, haalde ik er soms een stuk tussenuit, of haalde – voor de hand liggend – een stukje van de top af. Geleide-ogen had je in diverse uitvoeringen, de een zwaarder dan de ander. Dus dat kon ook invloed hebben. Kurken grepen draaide ik op een draaibankje, dat vond ik altijd wel leuk om te doen. Een wikkelmachientje? Laat me niet lachen, gewoon met je linkerhand de hengel draaien en de rechter deed het wikkelwerk. Lakken deed ik met dure Epifanes-bootlak (eerst de wikkelingen een keer of wat met een kwastje tot die ‘vol’ zaten en glad waren) en dan de hengel in zijn geheel een of twee keer, met de vinger. Ervoor pende ik de gegevens er met sierlijke letters op. Zo ging dat, en dat ging super. Ik kwam er laatst nog een tegen, helemaal gaaf uit 1973. Ik zou op dit moment en desgevraagd geen enkele aanvechting hebben om het anders te doen. Nou ja, die tweecomponentenlakken lijken me wel boeiend.

Hengels, wat een mooie sprieten… Jan Schreiner noemde ze een verlengde zenuw, wat ik nog steeds een hele goeie vind. Dat gaat trouwens vooral op voor spinhengels en daar was ‘ome’ Jan natuurlijk een groot fan en promotor van. Henk Peeters (vooral eerst zijn vader Jos) was dat meer voor de vliegvisserij. Daar kocht ik dan ook mijn allereerste vliegenblank en kreeg ik zelfs werples van Jos Peeters aan de Prins Hendrikkade. Er ging weer een coulis open en de zon brak nu echt door. The stage is set for you! Wát een machtige wereld van vissen ging er voor mij open – en die is dus ook nooit meer dichtgegaan. Het duurde dan ook niet erg lang of ik gaf aan kopers van de door mij gemaakte vliegenhengels werples. Nou vind ik dat woord ‘les’ altijd een tikje te dik aangezet, want ik moest (en moet) zelf nog zóveel leren. Neemt niet weg dat men er mij dankbaar voor was. Toen mijn studietijd aan de kunstacademie erop zat, hield ik op met werken in de hengelarij. Ik stortte mij op het illustreren van boeken en tijdschriften. Af en toe maakte ik nog wel eens een hengeltje voor een goede vriend of bekende…

Hengels, wat kun je een enorm plezier beleven aan die verlengde zenuwen. Ik ben, denk ik, ook ooit met vliegvissen begonnen omdat die hengels zo mooi diep bogen. Ze er vaak zo mooi rank en zachtglanzend uitzagen en soms een zelfs ‘sexy’ uiterlijk hadden. Met zo’n uit de beste Portugese kurk gedraaide greep, een fraaie reelhouder… En je kon er soms zo lekker in gaan hangen. Dat is toch fantastisch. Om maar niet te spreken over splitcane. Ik kreeg een hele fraaie split van de super splitcanebouwer Joost Stolk (die worden dus wél gebouwd: splitcane hengels). Helemaal speciaal voor mij. Weer liep ik naast mijn schoenen, maar nu van blijheid. Een fraaie aftma 8. “Voor die snoekvisserij van jou”, zei Joost grijnzend. Het is een schitterende hengel, maar (sorry Joost) ik heb hem nog niet dúrven gebruiken. Ben een beetje bang dat-ie breekt tijdens de dril van een lompe snoek en dat zou ik toch zo vre-se-lijk jammer vinden… Maar er komt een moment…