Allebarstens vulle

Er zullen waarschijnlijk weinig vliegvissers te vinden zijn die niet graag de grootste vis vangen. Of gewoon eens een keer ordinair veel. Gewoon zo’n vis die je amper kunt handelen dan wel optillen. Een ‘krakerd’, zegt men hier. Of zo plat en ordinair veel dat je er een lamme arm van krijgt. En dan moet je wéér aanslaan, of het iets meer ethisch verantwoorde ‘zetten van de haak’. Dat inmiddels met enig gegrinnik gepaard gaat: “Daar heb je er al weer een. Mijn hemel, houdt het dan nooit op. Moei die hengel zien!” En “Ha-ha-haa, giechel de grinnik”. Ik vang gewoonweg ‘allebarstens vulle’, zo gezeid.

Dat soort feestelijke dagen is u vast ook wel eens overkomen. Mij ook, zij het zelden. Maar juist dat wat zelden gebeurt, blijft je het langst bij. Ik kan mij nog best een aantal joekels herinneren, of dagen dat je ‘raak kon trekken’ (zoals men dat in het Zwolse wel zegt). Het laatste maakte ik wel mee toen de IJssel, in het voorjaar, nog een echte voorn-, winde- en brasemtrek kende. Die is nu bijna helemaal weg. Vraag me niet waar het door komt, maar ’t zal ook wel weer iets met de opwarming van onze aardkloot te maken hebben. Hoewel, als ik nu naar buiten kijk, sneeuwt het als de pest. ‘Witte beijen’ zeggen ze dan, alweer in Zwolle.
Maar ik kan me de dagen van allemachtig veel blankvoorns nog heel levendig herinneren, met af en toe een winde (een heuntien) ertussen door en wat later in ‘t seizoen kwam de brasem (grote platt’n dan wel kettingkast’n). Soms zelfs trok een heuse karper (ook in ’t Zwols gewoon karper, alhoewel men de a wel in een é of ae vervormt.) je 14/00 of 16/00 punt aan flarden. Allemaal kwamen ze de rivier op om te paaien. Met een fijne, lichte Aftma 4, aan een lange leader en verzwaarde fluor-achtige nimfjes vingen we die. Die nimfen/vliegen moesten/mochten er aanvankelijk uitzien als een echt nimfje (inclusief een thorax, geribd lijfje, staartje -and what have we…), maar ik kwam er al ras achter dat een gewoon met lood verzwaarde haak met daarop een eenvoudig balletje van dubbing of wol ook als de pest werkte. Als ze maar een beetje diep gingen. En bovendien maakte je zulke ‘vliegen’ een tikkie sneller en huilde je vooral veel minder lang als je er weer eens een kwijt raakte. Naarmate de paai op gang begon te komen, hoefde je niet eens meer zo diep. En als er écht gepaaid werd, hield je uit fatsoen op met vissen. Want dat doe je niet; vissen tussen ‘wippende’ vissen! Daarbij kwam dat je inmiddels toch al bij een fysiotherapeut liep voor je aangetaste, lam geviste en kromgetrokken arm. En reumatische vingers.

De IJsselvisserij werd bekend en uit alle uithoeken kwam men. ‘Gewone’ vliegvissers, maar ook mannen als Kees Ketting en Nico de Boer. “Zeg Swiertje, hoe is tie?”, klonk het dan. En na enige tijd: “Maar waar ik eigenlijk voor bel… is de voorn er al!?” “Nou, ‘k zou nog een paar dagen wachten, Kees, want er komt zachter weer aan en dan wordt het pas echt feest. Ik bel je zeker.” Tsja, mooie herinneringen. In die tijd zette ik nog wel eens een potje koffie, voor die en gene. En ik ‘gidste’ menigeen. Nou krijg ik van het woord gidsen (zéker in dit verband) trouwens snel en bovendien spontaan om zich heen grijpende oppoppende pukkels met groene spruitstukken. Ook ga ik er wel bij liggen. Maar dit terzijde. Dat alles nam niet weg dat ‘ons’ veerpad naar de IJssel soms redelijk vol met auto’s stond. Soms zo vol dat we er zelf niet meer uit of in konden. Wat een gedoe. En dan? Dan was het ineens weer afgelopen. Zo maar, vis afgepaaid. Het riet en de oevers geel van ’t schoorsel. Zwols voor kuitafzetting. Immers als de vis overal te lande paaide, dan schoorden ze hier. ’t Is even een weet.
Nu is het gelukkig wel zo dat geen enkele visser, en zeker geen vliegvisser, naar het water tijgt om veel dan wel heel veel te vangen. Dat is de mentaliteit van gelukkig velen niet (meer). Als het wel eens gebeurt, is het meegenomen, maar ook hier geldt; ‘wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd’.

Nu hoorde ik toevallig vanochtend van mijn vriend Ravic dat hij gisteren, toen hij zelf ook aan ’t vissen was, een man een geweldige snoek had zien haken en drillen. De man had twee kinderen bij zich, nog kleuters eigenlijk. Ravic was natuurlijk gaan kijken, want het tumult was niet van de lucht en hij dacht misschien wel even te kunnen assisteren. Maar dat was niet nodig. Die snoek werd uiteindelijk middels een groot net op de kant gehesen en het enorme dier (zeker een 20+-ponder) werd vervolgens zonder dralen op vakkundige wijze de hersens ingeslagen. Onder het uitroepen van: “Ha-ha, zo dat bint weer barstens vulle ‘eerlijke gehakt ball’n”. De kleuters bekeken met grote, wat angstige ogen naar de slachting van een toch wel erg groot dier. Ravic inmiddels had zich bijna kokhalzend omgedraaid en beloofde zichzelf om in het vervolg toch weer zijn vertrouwde colt 45 mee te nemen. Een goed uur later haakte de man weer een forse snoek, vertelde hij. En grinnikend; “Maar die ging er gelukkig af”. “Fijn”, beaamde ik. “’t Is maar goed dat alles niet zó heel erg vanzelfsprekend is en dat er ook wel eens iets mis gaat. Zeker bij dit ‘soort’.” “Ik hoop trouwens dat ie stikt in z’n ball’n”, opperde Ravic nog fijntjes.
160001_vnv116_p78_02